pensioenakkoord wijziging pensioenstelsel

pensioenakkoord wijziging pensioenstelsel

In het principe pensioenakkoord is over een aantal punten een akkoord bereikt. De belangrijkste worden hieronder nader behandeld. Deze punten kunnen vooralsnog niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden ingevoerd. Er moet dus overeenstemming bestaan over alle punten. Dat betekent dat, bij het alsnog niet doorgaan van het pensioenakkoord, de minder snelle stijging van de AOW-leeftijd ook niet doorgaat!

1. Minder snelle stijging AOW-leeftijd

De minder snelle stijging van de AOW-leeftijd is reeds ingevoerd:

AOW-Leeftijd
Jaar        Was                                                                           Nieuw

2020       66 jaar en 8 maanden                                               66 jaar en 4 maanden
2021       67 jaar                                                                       66 jaar en 7 maanden
2022       Levensverwachting 67 jaar en 3 maanden                66 jaar en 7 maanden
2023       Levensverwachting 67 jaar en 3 maanden                66 jaar en 10 maanden
2024       Levensverwachting 67 jaar en 3 maanden                67 jaar

Met ingang van 2025 zal de ontwikkeling van de AOW-leeftijd met 2/3 van de stijging van de levensverwachting worden gevolgd. Als de levensverwachting met 1 jaar stijgt, zal de AOW-leeftijd met 8 maanden stijgen. Naar verwachting zal dat net als nu gaan met 2 maanden per keer (zijnde 2/3e van 3). Hiermee lopen de AOW-leeftijd en pensioenleeftijd nog steeds niet gelijk en blijft het probleem waarin werknemers wel AOW krijgen, maar nog geen pensioen.

2. Maatregelen om te zorgen dat mensen met zware beroepen gezond de pensioenleeftijd halen.

Sociale partners, een duur woord voor werkgevers en werknemers gezamenlijk, moeten op centraal niveau met afspraken komen om werknemers in zware beroepen tot 3 jaar eerder uit te laten treden. Dit moet met behulp van door werkgevers gefinancierde regelingen en zal door het kabinet fiscaal worden ondersteund.

Dat doet het kabinet door een tegemoetkoming in de regeling die in 2006 juist is ingevoerd ter voorkoming van vervroegde pensionering. Een werkgever krijgt bij vervroegde pensionering van een werknemer een boete ter grootte van 52% van het vervroegd pensioen. De tegemoetkoming betekent dat deze boete wordt versoepeld tot een bedrag van € 19.000 per jaar. Tot dat bedrag betaalt een werkgever niet langer een boete. Over het meerdere dus wel. Voor de periode van 2021 tot 2025 wordt tot een bedrag van € 21.200,- geen RVU (Regeling Vervroegd Uittreden) boete opgelegd. Daarnaast wordt door de overheid een budget ter beschikking gesteld van 1 mrd voor maatwerk oplossingen voor duurzame inzetbaarheid.

3. Oplossingen voor zelfstandigen

Zelfstandigen moeten zich vrijwillig kunnen aansluiten bij een pensioenregeling. Zelfstandigen kunnen al pensioen opbouwen, maar het grote probleem is vooral het verzekeren van risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid. Door de vrijwillige keuze is er selectie, vooral de zelfstandigen met een slechte gezondheid zullen een dekking wensen. Voor het arbeidsongeschiktheidsrisico zal er een verzekeringsplicht komen.

Inmiddels is bekend dat dit punt is gesneuveld. Wel hebben sociale partners na lang gesteggel een akkoord op hoofdlijnen bereikt over de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov). 

4. Meer keuzevrijheid pensionering door opname pensioen ineens

Het kabinet wil mensen meer flexibiliteit bieden bij het opnemen van hun pensioen. In de toekomst kan daarom maximaal 10% van de waarde van het opgebouwde pensioen worden opgenomen, direct bij pensionering. Zo blijft na de opname nog voldoende pensioenkapitaal over om iedere maand een redelijk pensioen uit te keren, terwijl toch tegemoet wordt gekomen aan de wens tot keuzevrijheid voor het pensioen. Gebleken is dat een maximumpercentage van 10% het risico op een te grote inkomensachteruitgang beperkt. Ook de Sociaaleconomische Raad (SER) heeft geadviseerd dit percentage te hanteren. Na de eenmalige opname blijft ongeveer 90% van het levenslange pensioen over.

De gevolgen hiervan blijven wat onderbelicht. Zo wordt de eenmalige uitkering belast met een hoog/hoger belastingtarief, worden de heffingskortingen verlaagd en kunnen toeslagen komen te vervallen.

5. Vernieuwing van het pensioenstelsel. Dit deel van het pensioenakkoord heeft de grootste uitdaging.

Hier wordt vaak gesproken over een systeem gebaseerd op individuele potjes, maar wel met risicodeling en een doorsneepremie. Het akkoord is met name gebaseerd op pensioenfondsen. Maar pensioenfondsen hebben vaak al een doorsneepremie. Het verwarrende is dat er vaak wordt gezegd dat met dit pensioenakkoord de doorsneepremie wordt afgeschaft. Dat is echter niet het geval, hiermee wordt juist de doorsneepremie verplicht opgelegd aan alle pensioenregelingen. Hetgeen wordt afgeschaft is de gelijkmatige pensioenopbouw voor alle leeftijden. Nu is dat wettelijk verplicht, straks is dat verboden.

Is er sprake van een bij een verzekeringsmaatschappij ondergebrachte middelloonregeling of een beschikbare premieregeling, onafhankelijk waar die is ondergebracht, dan voorzien wij enorme uitdagingen.

In het nieuwe pensioensysteem bouw je als je jong bent op basis van een doorsneepremie meer op en als je ouder bent bouw je op basis van een doorsneepremie minder op. Wie gaan erop achteruit? Voor de ouderen is dit duidelijk, maar is het ook duidelijk voor de jongeren? Jongeren gaan in het begin meer opbouwen, maar verdienen in de jongere jaren veel minder inkomen. Hierdoor wordt in jongere jaren nog steeds weinig opgebouwd, want 200% van weinig blijft weinig. Op latere leeftijd is het salaris weliswaar hoger maar is de opbouw beperkt door de doorsneepremie en wordt er waarschijnlijk aanzienlijk minder opgebouwd. Jongeren gaan er wellicht dus ook op achteruit!

Daarnaast is pensioen een individuele arbeidsrechtelijke toezegging. In het verleden bleek wel dat fiscale en wettelijke versobering van pensioen leidde tot financiële of andere compensatie. Wie gaat deze rekening betalen? Overigens moeten alle pensioenregelingen uiterlijk op 01-01-2026 zijn aangepast.

In reactie op het bereikte akkoord hebben wij een artikel geschreven. Klik hier om direct naar dit artikel te gaan. 

6. Partner- en wezenpensioen

Het partnerpensioen wordt geüniformeerd. Alle pensioenregelingen moeten hierop worden aangepast:

  • De hoogte is maximaal 50 % van het salaris en niet langer gekoppeld aan de diensttijd.
  • De uitkering is in principe levenslang, maar er wordt ruimte geboden voor maatwerk in de hoogte en duur van de uitkering.
  • Tot de pensioendatum wordt het partnerpensioen op risicobasis verzekerd.  Eindigt de deelname aan de pensioenregeling tussentijds? Dan is het partnerpensioen niet meer verzekerd. In enkele gevallen blijft het partnerpensioen wel (tijdelijk) verzekerd.
  • Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen (40% voor volle wezen) en loopt tot het 25e jaar.

De aanpassing van het partner- en wezenpensioen zijn overigens nog niet definitief is aangezien de Star deze plannen zelf nog niet heeft goedgekeurd.

Meer weten?
Wilt u meer weten over het pensioenakkoord en de mogelijke impact daarvan op uw pensioenregeling? Neem contact op met uw persoonlijke adviseur.

Ga terug naar Pensioenakkoord